1884 - 1958 (74 years)
Has 2 ancestors but no descendants in this family tree.
1884 - 1958 (74 years)
Birth |
2 May 1884 |
Groningen, Groningen, Nederland |
Died |
15 Jul 1958 |
Amsterdam, Noord-Holland, Nederland |
|
Father |
L. de Vries |
Mother |
Anne M. C. Danbauton |
|
Family |
Jonkvrouwe Pauline Geertruida de Savornin Lohman, b. 15 Aug 1890, 's-Gravenhage, Zuid-Holland, Nederland |
Married |
13 Jul 1916 |
|
1890 - 1968 (78 years)
Birth |
15 Aug 1890 |
's-Gravenhage, Zuid-Holland, Nederland |
Died |
18 Aug 1968 |
Zeist, Utrecht, Nederland |
|
Father |
Prof. Jhr. Mr. Witius Hendrik de Savornin Lohman, b. 1 Mar 1864, Appingedam, Groningen, Nederland |
Mother |
Emelia Pauline Hovy, b. 7 Jun 1867 |
Married |
12 Sep 1889 |
|
Family |
Prof. Dr. Mr. François de Vries, b. 2 May 1884, Groningen, Groningen, Nederland |
Married |
13 Jul 1916 |
|
- Yes, date unknown
Died |
Yes, date unknown |
|
Family |
Anne M. C. Danbauton |
Children |
| 1. Prof. Dr. Mr. François de Vries, b. 2 May 1884, Groningen, Groningen, Nederland |
|
|
- Yes, date unknown
Died |
Yes, date unknown |
|
Family |
L. de Vries |
Children |
| 1. Prof. Dr. Mr. François de Vries, b. 2 May 1884, Groningen, Groningen, Nederland |
|
|
1890 - 1968 (78 years)
Birth |
15 Aug 1890 |
's-Gravenhage, Zuid-Holland, Nederland |
Died |
18 Aug 1968 |
Zeist, Utrecht, Nederland |
|
Father |
Prof. Jhr. Mr. Witius Hendrik de Savornin Lohman, b. 1 Mar 1864, Appingedam, Groningen, Nederland |
Mother |
Emelia Pauline Hovy, b. 7 Jun 1867 |
Married |
12 Sep 1889 |
|
Family |
Prof. Dr. Mr. François de Vries, b. 2 May 1884, Groningen, Groningen, Nederland |
Married |
13 Jul 1916 |
|
-
Name |
François de Vries |
Prefix |
Prof. Dr. Mr. |
Birth |
2 May 1884 |
Groningen, Groningen, Nederland |
Gender |
Male |
Death |
15 Jul 1958 |
Amsterdam, Noord-Holland, Nederland |
Person ID |
I483329 |
Geneagraphie |
Last Modified |
21 Feb 2007 |
-
-
Notes |
- Zijn vader was streng gereformeerd en wenste, dat zijn zoon een gereformeerde schoolopleiding zou ontvangen. Daar er in Groningen toen nog geen christelijk gymnasium bestond, zond hij zijn zoon naar Dr. Fischer, rector van het christelijk gymnasium te Kampen, waar Frans in 1903 het eindexamen ? en ß aflegde. Toen voerde zijn weg naar de Vrije Universiteit te Amsterdam om aldaar rechten te studeren. Lange tijd was hij in huis bij zijn oom, de filosoof Prof. Dr. M. A. van Melle. Al spoedig voelde hij zich niet thuis in de gereformeerde kring, deed daarom zijn cand. ex. aan de Gemeentelijke Universiteit en zijn doct. ex. in Groningen, waar hij in 1910 op stellingen in de rechten promoveerde. Hier leerde hij Prof. C. A. Verrijn Stuart kennen, die stellig zijn liefde voor de economie bevorderd heeft. Voor zijn promotie brak hij met de gereformeerde kerk en trad toe tot de Ned. Herv. Kerk.
Een half jaar was hij op het advocatenkantoor van Mr. G. Seret werkzaam. Maar van beslissende invloed op zijn verdere loopbaan was 't, dat hij secretaris werd van de middenstandsenquête onder voorzitterschap van Dr. D. Bos. Toen in 1913 te Rotterdam de Ned. Handelshogeschool was opgericht, werd hij op advies van Dr. Bos, die veel in hem zag, tot lector benoemd, al had hij nog niets geschreven. In 1918 werd dit lectoraat in een professoraat omgezet, welk ambt hij tot 1945 bekleedde.
Kort tevoren, in 1916, trad hij in het huwelijk met Jonkvrouwe Pauline Geertruida de Savornin Lohman, dochter van de president van de Hoge Raad en kleindochter van de staatsman A. F. de Savornin Lohman, bij wie zij vele jaren in huis woonde, en die stellig grote invloed op de Vries heeft gehad. De Vries heeft zich dan ook bij de Christ. Hist. Unie aangesloten en was vele jaren commissaris van het dagblad "De Nederlander." Helaas bleef dit gelukkige huwelijk kinderloos.
In de jaren 1918-1945 heeft de Vries zich als econoom ten volle kunnen ontplooien. Voor de oprichting der Ned. Handelshogeschool (sinds 1938 Ned. Economische H.S.) was de economie gebonden aan de juridische faculteit, waarin grote figuren als N. G. Pierson en C. A. Verrijn Stuart mede door hun standaardwerken de economie tot een belangrijke wetenschap hebben gemaakt. De Vries kreeg breder arme slag, toen hem de algemene leer der economie werd opgedragen, die een hoofdvak aan de Hogeschool werd. Naast de theoretische economie wierp de Vries zich op de vragen van concurrentie, kartel, verkeerseconomie en wat hij graag noemde "de economische orde".
Zijn optreden maakte indruk op de studenten. Zijn grote gestalte, scherp profiel, zijn streng gezicht, het gewicht waarmee hij sprak, imponeerden. Zijn betoog was glashelder, streng logisch ontwikkelde hij zijn denkbeelden. Hij was een rechtlijnig denker, sprak met gezag en een andere mening was niet mogelijk. Geen aarzelend zoeken en tasten en alle speelse humor was hem vreemd. Voor alles was hij docent. Als zodanig drukte hij een stempel op zijn leerlingen en op de gehele Hogeschool. Hij schreef weinig; hij zag er tegen op iets op schrift te stellen, zelfs tot brieven schrijven kwam hij moeilijk. Van zijn hand verschenen enkele oraties, rapporten en tijdschriftartikelen bv. in de Economist; van de redactie hiervan was hij voorzitter. Maar geen boeken. Wel had men van hem een samenvattend werk verwacht en toen hij voor de juridische faculteit van Amsterdam werd gevraagd en mij, waar ik voor een dergelijke beslissing stond, vroeg of hij dit tegenover Rotterdam mocht aannemen, zei ik hem: je moogt het doen, als je in de tijd, die daardoor voor je vrij komt, het langverwachte boek schrijft. Het is niet gekomen. Zijn boek zijn zijn leerlingen, die talrijke vooraanstaande plaatsen bekleden.
Zijn wetenschappelijke verdiensten werden erkend door de benoeming tot lid van de Kon. Akademie van Wetenschappen (1930) en het eredoctoraat, dat de R.K. Economische Hogeschool te Tilburg hem verleende (1953).
De Vries was geen kamergeleerde; in velerlei opzicht heeft hij zijn economische kennis aan de maatschappij en de kerk dienstbaar gemaakt, alleen niet aan de politiek. Wel was hij jarenlang Christ. Hist., doch na de oorlog sloot hij zich bij geen partij aan. Vele functies werden hem opgedragen, maar de belangrijkste was het voorzitterschap van de Sociaal Economische Raad (1950-1958), waaraan hij zich eerst tijdens zijn professoraat en daarna als emeritus met hart en ziel gaf en zijn bijzondere gaven als organisator en arbiter toonde.
Daarnaast zijn verschillende overheids-commissies te noemen, bv. die voor verkeers- en vervoerseconomie. Hiervoor schreef hij een uitvoerig en belangrijk rapport over de kosten van het vervoer. Voorts was hij curator van het Erasmiaans Gymnasium te R'dam; Kon. Commissaris van de Nederl. Bank (uitgegroeid tot voorzitter van de Bankraad); commissaris der Ned. Spoorwegen en van de Mij. Zeeland. Verder vroeg het voorzitterschap van de commissie voor bedrijfsregelingen veel van zijn kracht.
Vooral in zijn Rotterdamse tijd heeft hij zich gegeven aan kerkelijke zaken. Zo was hij regent van het Ned. Herv. Weeshuis (als zodanig werden de regenten en regentessen "vader" en "moeder" genoemd) en vele jaren (1920-45) eerst lid en daarna voorzitter van de gecommitteerden tot de Zaken van de Ned. Herv. Kerk. Voorts zat hij in de commissie voor de predikantstraktementen, streed voor kerkelijke contributie; regelde de financiële basis van Rotterdam-Centrum; redde de stukken bij de brand van de Laurenskerk. Ook voor de zending stond hij op de bres ten opzichte van het financieel beheer.
Zo kwam hij door zijn velerlei bemoeiingen met alle mogelijke mensen in aanraking en het was hem een behoefte belangrijke mannen te spreken en zo van alles op de hoogte te zijn. Ook de omgang in Rotary stelde hij op hoge prijs.
Aan eerbewijzen, waarvoor hij zeer gevoelig was, heeft het hem niet ontbroken. Enige koninklijke onderscheidingen vielen hem ten deel; bij zijn 25 jarig hoogleraarschap werd hem door zijn leerlingen een bundel aangeboden (1943); bij zijn aftreden als hoogleraar (1954) hebben zijn Rotterdamse en Amsterdamse vrienden de F. de Vries Stichting in het leven geroepen, waarvan de bedoeling is: vooraanstaande economisten lectures te doen geven.
Ondanks alles wat hij verzette en zijn gezondheid niet van de sterkste was (hij leed herhaaldelijk aan zijn maag), was hij niet enkel op economisch terrein enorm belezen, maar tevens het type van een erudiet. Vooral geschiedenis, maar ook letterkunde en theologie hadden zijn belangstelling en in dit opzicht hoorde hij thuis in onze Maatschappij der Ned. Letterkunde, waarvan hij sinds 1931 lid was.
|
|
|
|