De zogenoemde topcrimineel was op weg van Juliana's bar - beter bekend als barretje Hilton - naar een taxi toen hij werd geliquideerd. Kort daarvoor had hij woorden gehad in het etablissement. Over de vraag met wie en waarom zijn vele verschillende verklaringen afgelegd. De meest waarschijnlijke is dat hij het aan de stok had gekregen met oud-politieman Martin H., die na zijn ontslag uit het Amsterdamse korps diep in de hoofdstedelijke misdaad was weggegleden. H. werd uiteindelijk veroordeeld voor de moord op 'maffiabaas' Bruinsma.
Zowel Bruinsma als H. had een drugsprobleem - ze snoven cocaïne, met veel hoogmoedswaanzin en agressief gedrag als gevolg. In de periode voorafgaand aan zijn dood maakten Bruinsma's handlangers zich grote zorgen over hun baas. Hij dreigde te verworden tot een ongeleid projectiel, hij had in toenemende mate lak aan zowel de autoriteiten als concurrerende maffiosi.
verhuisde op zijn tiende naar Crailoo, in het Gooi. Zijn ouders waren toen inmiddels gescheiden. Bruinsma's vader bouwde een succesvolle carrière op als limonadefabrikant. Klaas, zijn tweede kind, had een zeer moeizame verhouding met hem. Gebruik van drank en drugs saboteerden Klaas' loopbaan op school. Daar zette hij zijn eerste schreden op het criminele pad door aan medescholieren hasj te verkopen. Vanaf zijn twintigste levensjaar nam de drugshandel serieuze vormen aan.
Bruinsma bouwde zijn drugsimperium op vanuit een koffieshop in Amsterdam-West, The Buggy. In de jaren tachtig groeide zijn handel tot indrukwekkende proporties. Klaas Bruinsma ontpopte zich tot een meedogenloze, slimme, niet alledaagse crimineel. Hij had bijnamen als De Lange en De Dominee. Nadat hij eerst jarenlang min of meer ongestoord zijn gang kon gaan, ontluikte eind jaren tachtig bij de Nederlandse justitie het besef dat er met name in Amsterdam grote, schatrijke, gevaarlijke criminelen opereerden, in georganiseerd verband.
Bruinsma werd dan ook een 'target' van het in 1993 ter ziele gegane Interregionaal Rechercheteam (IRT) Noord-Holland/Utrecht. Hij werd geobserveerd en men poogde zijn handel en wandel in kaart te brengen. Bruinsma's dood maakte een abrupt einde aan dat onderzoek. Daarna richtte het IRT zich op Bruinsma's volgelingen.