Share Bookmark
Odilia van der Merwede

Odilia van der Merwede

Female - 1477    Has more than 100 ancestors and more than 100 descendants in this family tree.

Personal Information    |    Notes    |    All

  • Name Odilia van der Merwede 
    Birth Meeuwen, Noord-Brabant, Nederland Find all individuals with events at this location 
    Gender Female 
    Death Sep 1477 
    Siblings 2 Siblings 
    Person ID I502340  Geneagraphie
    Last Modified 29 Apr 2018 

    Father Diederik van der Merwede,   b. 1383, Eethen, Noord-Brabant, Nederland Find all individuals with events at this locationbur. 24 May 1452, Meeuwen, Noord-Brabant, Nederland Find all individuals with events at this location (Age ~ 69 years) 
    Mother Catherine van Ranst,   b. Abt 1386, Eethen, Noord-Brabant, Nederland Find all individuals with events at this locationd. Abt 1415 (Age 29 years) 
    Marriage 1431 
    Family ID F204615  Group Sheet  |  Family Chart

    Family Robbregt van Drongelen,   b. Abt 1436, Utrecht, Utrecht, Nederland Find all individuals with events at this locationd. 1492 (Age 56 years) 
    Marriage Abt 1460 
    Children 
    +1. Odilia van Drongelen,   b. Abt 1461, Utrecht, Utrecht, Nederland Find all individuals with events at this locationd. 1481 (Age 20 years)
     2. Adriaan van Drongelen,   b. Abt 1463, Utrecht, Utrecht, Nederland Find all individuals with events at this locationd. Yes, date unknown
     3. Johan van Drongelen,   b. Abt 1465, Utrecht, Utrecht, Nederland Find all individuals with events at this locationd. 1492 (Age 27 years)
     4. Hadeweij van Drongelen,   b. Abt 1467, Utrecht, Utrecht, Nederland Find all individuals with events at this locationd. Yes, date unknown
    Family ID F204612  Group Sheet  |  Family Chart
    Last Modified 10 Dec 2006 

  • Notes 
    • Ned. Leeuw 1939 kol.66 ev:


      De betrokkene is de jonkvrouwe Odilia van de Merwede, oudste dochter en voornaamste erfgename van Heer Dirck van de Merwede, de laatste wettige mannelijken afstammeling van dit aloude geslacht.

      Odilia van de Merwede, uit gedrukte bronnen bekend als de oudste dochter van Hr. Dirck en vrouwe Catharina van Ranst erft na het overlijden van haar vader het meerendeel van diens goederen, terwijl haar jongere zuster Johanna de heerlijkheid Burgs t in Brabant verkreeg.
      De bestaande genealogie?n - men zie bijv. van Leeuwen en Balen - geven nu aan 0dilia als man een zekere Robbrecht van Drongelen en doen haar goederen via een dochter van dit veronderstelde echtpaar vererven op de familie van Ranst.
      In de overigens m.i. verdienstelijke publicatie van de Heer de Bruyn in Taxandria 1937 waarschuwt deze - en terecht - tegen onnauwkeurigheden in de veronderstelde vererving der leengoederen in de geslachten van Ranst, Millinck en van Leefdael. He t zou te ver voeren verder hier op in te gaan en alleen nog vermelden dat deze schrijver Odilia - in navolging van Kok - laat huwen met Robbrecht van Drongelen Pietersz.
      Door de welwillende hulp van de Heer de Mont? Verloren werd bekend dat van Spaen aan Odilia tot man gaf een zekere Robbrecht van Drongelen Jansz, maar deze uiterst kundige genealoog drukt zich wel zeer voorzichtig uit en accepteert dit huwelijk , hoewel het hem - blijkens het gestelde dienaangaande - minst genomen twijfelachtig lijkt.
      Hij is echter niet in staat een andere oplossing te geven.
      Nu zijn er inderdaad tal van aanhalingen te doen o.a. uit de leenregisters van Holland waarin Robbrecht van Drongelen omschreven wordt op een wijze, die hem tot heer van Eethen en Meeuwen - welk leen een niet onbelangrijk bezit van Hr. Dirck va n de Merwede en later van diens dochter Odilia uitmaakte - zou kunnen stempelen en het lag dan ook voor de hand hem als echtgenoot van Odilia te beschouwen.
      Toch moet het de aandachtige lezer van de originele leenacten opvallen, dat de wijze waarop Odilia wordt omschreven, alsmede de wijze waarop haar beleningen, overdrachten enz. zijn geregistreerd, ten aanzien van Robbrecht van Drongelen en haar zel ve niet zodanig zijn omschreven, dat daarin een aanwijzing van de verhouding van man en vrouw te vinden is. Integendeel, wanneer Odilia overdracht doet waarbij Robbrecht haar ter zijde staat, dan is dit steeds in de functie van ,,gecoren voicht? en niet van wettige of kerkelike voogd zoals men bij de verhouding van man en vrouw zou verwachten. Waar aan dergelijke om schrijvingen in leenacten volgens de ervaring streng de hand werd gehouden, moest dit reeds nopen om een huwelijk van van Drongelen en van de Merwede met enigen argwaan te bezien.
      Maar de doorslag geeft een acte, in een register van het archief van het Hof van Holland - aanwezig op het rijksarchief te ?s-Gravenhage - onder Inventaris No. 464, alwaar men op fol. 227 verso acte 174 een pardonbrief vindt door Philips van Bourg ondi? gegeven in zake de moord of doodslag begaan aan de persoon van Willem Spierinck van Wel, dile op het slot te Meeuwen door Odilia?s broeders Jan en Claes van de Merwede op haar aanstichting zou zijn doodgeslagen.
      In het voornoemde register vindt men ten eerste een Franse acte inhoudende het pardon van de Hertog gegeven te Brussel de 21e Maart 1456 (= 1457, het Hof gebruikt de Paasstijl) en de daaraan gegeven uitvoering door het Hof van Holland van 30 Apri l 1457. De eerste brief draagt tot opschrift "Roerende der joncfrouwen van der Merwede hoe dat sij van de vangenisse geslaect is".
      Na de gebruikelijke inleiding deelt Philips aan de Heer de Lannoy en de andere raadslieden mede "de la parfie de demoiselle Odelye de le Merwede fille de feu messire Thierry?: hoedat zij ongeveer een jaar geleden gevangen werd gezet op het kastee l te Heusden, daarna in den Haag en vervolgens te Gouda, waar zij nu nog is en dat er beslag is gelegd op al haar goed een en ander: "touchant le cas et meurdre par avant commis et perpoetr? en la personne de feu Guillaume Spierinck par les bastars de le Merwede et aultres leurs complices, duquel meurdre procureur maintient la dite exposant est?e coulpable, sachant et consentant.
      "Et il soit aussi que icelle exposant, quiestencore pucelle etag?e de plus de cincquante ans, qui oncques ne eust aucune eutre mise fors seulement Seigneur dieu" etc.
      Op haar nederig verzoek stelt de Hertog haar in vrijheid tegen de voor dien tijd bijzonder hooge boete van ,,dix mille escus d?or?. Volgende uit den brief van het Hof v. Holland dd. 9 April 1458 (No. 465 fol. 87 verso) blijkt deze som inderdaad ge stort.
      Na deze pardonbrief volgt het vonnis van het Hof (pag. 278 verso) waarhij zij ,,geslaect (wordt) van de uangenisse op dato 30 april 1457. Haar bogen worden in deze brief genoemd, het waren:
      Heer Gherit van Poelgheest, Willem van Langerak, Marten van Poederoyen, Heinrich van der Goes, Geryt Chrispijnsz, Robbrecht van Drongelen, Jan Aertsz. Symon Aerntsz, Aelbrecht van Naeldwyck en Jan van der Mije.
      Toch zou het nog bijna een jaar duren alvorens zij weer werkelijk in vrijheid was gesteld, blijkens de reeds hierboven vermelde acte van het Hof van 9 April 1458 waarin de Hertog op 9 Maart 1458 van uit Brugge o.a. schrijft:
      "Nous avons ordonn? et appointtie que la dicte damoiselle soit eslargie de prison moyennant caucion juratoire quelle sera tenue de baillier en voz mains de comparoir en personne ? toutes journ?es qui lui seront assignees par devant nous et les gen s de notre grande Conseil estant lez nous sur peine de confiscacion de corps et de biens" etc.
      Een en ander was een gevolg van een schrijven van 25 Februari 1458 (mede in het Frans) waarin gezegd wordt dat zij reeds meer dan anderhalf jaar gevangen is geweest, dat zij aan ?s Hertogs bevel had voldaan en een grote som gelds in handen va n de stadhouder van Holland had gestort, terwijl zij ten aanzien van het haar ten laste gelegde nog verklaart:
      "Toutes voies la dicte suppliant soy sentant estre vraiement pure et innocente d?avoir perpetr? le cas que on lui impose, ce quelle doit clerement apporoir par ce que depuis demyan en ca o? environ Monsieur le Conte de Nassau, s?n?chal de Braban t amena en la ville de Brouxelles ung prisonnier, lequel avoit este ung de ceulcxqui avoit occis et mis a mort Guillaume Spierinc, lequel prisonnier fut.. . . . (interrog??) et examine? en la pr?sence du procureur-g?n?rale de mon dit Seigneur et aussi de Monsieur de Nassau pour savoir silchargeroit aucunement la dite suppliante, mais icelle prisonnier prit(?) jurer sur sa mort que la dicte suppliant estoit de ce pure et innoccente du dit cas". enz.
      Zij wordt hierop op 9 April 1458 definitief ontslagen, Robbrecht van Drongelen treedt bij deze acte op als haar "gecoren voicht".
      Dit proces beheerst voor een groot deel de verderen levensloop van Odilia.
      Nog een kort woord gewijd aan de medebeschuldigden Jan en Claes van de Merwede. Jan stierf tijdens het proces. Het is waarschijnlijk dat hij de naar Brussel overgebrachten gevangene is.
      Waar hij Zuydewijn in leen hield van zijn vader en Claes hierop na zijn dood aanspraak maakte gaf dit weer aanleiding tot oneenigheid in de boezem der familie (zie acte dd. 23-7-1459 Hof van Holland No. 20 fol. 149 verso e.v.).
      Claes van de Merwede werd eveneens gepardonneerd, zoals blijkt uit een acte van het Hof van Holland No. 465 fol. 114 verso acte 93 dd. 12 October 1458 wanneer hij voor de hem verleende remissie 2150 gouden clinckaerts betaald heeft en zijn borge n genoemd worden.

      Odilia van de Merwede werd geboren omstreeks 1405 als oudste wettige dochter van Heer Dirck van de Merwede, ridder, heer van Eethen, Meeuwen, Baertwyck enz., baljuw van Zuid-Holland ao 1414 en 1421, Kasteleyn van Geertruidenberg ao 1421, overlede n te Meeuwen en begraven in de kerk aldaar 24 Mei 1452, uit diens huwelijk met Catharina van Ranst, dochter van Costijn en Johanna van de Venne.

      Na het overlijden van haar moeder werd zij - nadat haar vader zijn recht had overgegeven - op 26 Juli 1446 beleend met een vierde deel van de heerlijkheid van Houtain-le-Val, haar aangekomen van haar oom Guillaume de Ranst en van vrouwe Catharin a van Ranst haar moeder.
      Na het overlijden van haar vader erft zij diens lenen -althans het meerendeel - haar zuster Johanna erft Burgst.
      Voor zoover dit lenen van Holland waren betrof dit:
      a. de heerlijkheid van Eten en die van Meeuwen en van Babilonienbroeck en alle gerechten.
      b. de lage heerlijkheid van Drongelen.
      c. 100 pont 's jaars uit de burcht van Meeuwen.
      d. een hoeve moers.
      e. de hoge en lage heerlijkheid van 's Gravenmoer en van Vijftienhoeven moers "die Lueden Henricksz plach toe te behooren" (zgn. Hendrik Luydenambacht).
      f. de ambachtsheerlijkheid van de Zuydwinde met de gronden van Acht Hoeven moers, zoals die gelegen zijn achter het voorsz. ambacht. (Erfleen zoals Jan van der Zuytwinde dit eertijds had).
      g. de ambachtsheerlijkheid van zulke moeren als nader bepaald in Zuid-Holland gelegen boven den ambacht van de Zuydwinde (met opgave van de belendingen).
      h. de ambachtsheerlijkheid van Monsterkerk met de winden, visserijen, tienden enz. aan beide zijden van de Dussen in Zuid-Holland.
      i. het recht vierendeel van de helft in "alsucke wildernisse" enz. (nader omschreven) in de Groote Waard van Zuid-Holland.
      j. nog 15 hoeven en 5 hoeven moers met de ambachtsheerlijkheid in den Ham tot 's Gravenmoer.
      k. nog 5 hoeven moers en wildernisse nevens het ambacht van Waspik, alle hoeven houdende 16 morgen.

      Deze belening had plaats op 18 Oktober 1453 (Holl. Leenkamer 116, hoofdstuk Althena, fol. 4v enz.), als haar hulder trad op Arnt van Wyck van Honsoirde. Reeds te voren was zij door Johan, graaf van Nassau als heer van Leek en Polanen beleend me t 10 hoeven moers en wildernissen en de collatie van de kerk van 's Gravenmoer en wel op 21 Juli 1452 (Nassau Domeinarchief 6461 fol. 714).
      In 1453 heeft zij een geschil met de buren van Wyck waarin mede betrokken waren haar broeders Jan en Claes en waarvoor zij 30 April 1453 procureurs benoemde.
      Als haar tegenpartij trad daarbij op Willem Spierinck met Arnt van Wyck, Jan van Wyck en Jan Spierinck (Hof van Holland no. 18, memorialen fol. 136 en 136v). Dit proces, als het ware een voortzetting van een proces door Willem Spierinck gevoerd te gen haar vader (Hof van Holland no. 462, acte 190 fol. 179v), zou uiteindelijk leiden tot Willems dood en haar gevangenname.
      Die doodslag moet geschied zijn na 11 Maart 1454 (Hof van Holland no. 18, memorialen fol. 221) en v??r Maart 1456, waarschijnlijk in het laatst van 1455.
      Op 23 Maart 1456 bevindt zij zich als gevolg van dien doodslag in arrest ten huize van Bartholomeus Pertant, rentmeester van Noord-Holland, toen wonende in den Haag, nadat zij - zoals reeds vroeger vermeld - oorspronkelijk op het kasteel te Heusde n gevangen was gezet. Zij vraagt dan verlof om haar Pasen te mogen houden, waarna haar vergund werd 'simpelick ter kercke te mogen gaen ende den dienst Gods te mogen hooren", mits onmiddellijk daarna in het huis van Pertant terugkeerende (Hof van Holland no. 19, memorialen fol. 71v). Zij moest zich als gevangene blijven beschouwen, mocht geen ruggespraak met anderen houden op gevaar van anders zonder vorm van proces veroordeeld te worden.
      In de jaren 1456, 1457 en 1458 speelt zich dan het proces af, eindigende met hare vrijlating.
      De zeer groote boete haar opgelegd bleef niet zonder gevolgen.
      Teneinde de kosten gemaakt ten huize van Pertant te voldoen, verkoopt zij aan deze de hoge heerlijkheid en de ambachtsheerlijkheid van 's Gravenmoer en toebehooren, waarna Pertant daarmede wordt beleend (13 April 1462, Holl. Leenkamer no. 117, hoo fdstuk Zuid-Holland, fol. 6v).
      Reeds te voren n.m. 30 November 1461 had zij Hendrik Ludensz. ambacht verkocht aan Tielman Oem van Wyngaerden (Holl. Leenkamer no. 117, hoofdstuk Zuid-Holland, fol. 4v).
      In 1463 is zij wederom in een proces gewikkeld nu met Raso van Borchove namens diens vrouw Hadewich van Drongelen.
      Volgens de gedrukte genealogie?n zou deze Hadewich haar dochter geweest zijn. Dat dit niet juist kan zijn spreekt uit het voorafgaande duidelijk genoeg. Wie Hadewich dan wel is blijkt uit de betrekkelijke acten (Hof van Holland no. 446, acte no . 10 fol. 7v, fol. 30v; acte no. 36 fol. 47v; acte no. 57 fol. 62v).
      Deze Hadewich van Drongelen n.m. was een dochter van Heer Jan van Drongelen, in leven Heer van Eten en Meeuwen uit diens tweede huwelijk met Maria van Schoonhoven. Aangezien Heer Jan's dochter uit zijn eerste huwelijk zijn leengoederen zou erven , had hij ten behoeve van die tweede vrouw en haar kinderen, de heerlijkheid van Eethen en Meeuwen belast met een jaarlijksche uitkeering van 200 gulden om die na zijn dood te ontvangen.
      Toen Jan's dochter uit zijn eerste huwelijk de heerlijkheid verkocht aan Heer Dirck van de Merwede bleef die schuld bestaan en na het overlijden van Heer Jan en zijn tweede vrouw was het recht op die 200 gulden 's jaars verstorven op Hadewich. Hie rvan was Odilia in gebreke gebleven, na den dood van Maria van Schoonhoven had zij de betalingen gestaakt. Maria was ca. 1458 gestorven en dit proces werd begonnen op 7-9-1463, zoals wij boven reeds zagen in de jaren waarin Odilia met grote financieele moeilijkheden te kampen had.
      Odilia zegt onder meer dat de heerlijkheid overbelast was en niet meer waard zou zijn dan 100 clinckaerts 's jaars.
      Maar tevens blijkt uit het proces, dat zij onderhands de heerlijkheid had opgedragen aan Robbrecht van Drongelen Pietersz. van welk transport echter in de leenregisters van Holland geen spoor te vinden is. Zij drukt dit zo uit "dat zij (Odilia) di e voors. heerlicheden opgedragen ende getransporteert heeft Robbrecht van Drongelen, die welks dat opten dach van huyden proprietaris des voors. heerlicheden is ende hem over sulc voir den voors. Hove van Holland bekend heeft gelyc dat blycken mach bij de acte daarvan gemaect, hoewel nochtans dat die voorn. joncfrou Odelye die voors. Heerlicheden op den dach van huyden besittende is" (Hof van Holland no. 467, acte no. 7 fol. 53).
      De uitspraak van het Hof van 19 October 1465 stelt Odilia C.S. in het ongelijk, Raso mag de heerlijkheid aanvaarden tegen betaling van 50 Vrankische tronen 's jaers aan Odilia, maar zal zijn 1200 gld. achterstallige renten ontvangen.
      Nog waren Odilia?s financieele moeilijkheden niet ten einde, wederom verkoopt zij leengoed nu het "recht achtendeel" vermeld in de voormelde lijst van lenen onder i, hetwelk zij op 22 Augustus 1469 overdraagt aan Adriaan Screvel, die reeds een dee l bezat (Holl. Leenkamer 118, hoodstuk Zuid-holland fol. 4v). Daarna moest Drongelen, Eethen en Meeuwen wegens de er op rustende schuld verkocht worden, hetgeen geschiedde, waarna Adriaen van Drongelen, de zoon van de reeds meermalen genoemden Robbrecht Pietersz. het bij opbod kocht om op 8 Maart 1474 er mede beleend te worden (Holl. Leenkamer, hoofdstuk Heusden en Althena, fol. 5). Maar ook het ambacht van Monsterkerk mocht Odilia niet behouden; op 29 Juli 1474 draagt zij - bijgestaan door Philips van Ranst - ten behoeve van Jan van der Dussen, schout van Breda, het ambacht van Monsterkerk met toebehoren over, waarmede de laatstgenoemde op 6 December 1474 werd beleend (Holl. Leenkamer, hoofdstuk Zuid-Holland, fol. 26).
      Of Odilia haar laatste levensjaren in Eethen of Meeuwen gebleven is, dan wel of zij zich wellicht elders heeft opgehouden is onbekend. Zij moet in September 1477 zijn overleden.
      Op haar zaken schijnt zij ook weinig orde te hebben gesteld.
      Haar broeders Claes en Daniel wenden zich tenminste tot de Hertog als graaf van Holland en als zodanig opperleenheer om belening te verkrijgen.
      Zo compareert op 7 November 1478 Claes van de Merwede Heeren Dircksz. en zegt dat hij van wijlen jonckvrouw Odelye de rechte helft van acht Hoeven moers hield "ende also joncfrouwe Odelye voorn. aflijvich is geweest enen sekeren tijt end e niemant als haer leenvolger hair leenen, die zij van ons te houden plach versocht" hij nu belening vraagt aan de grafelijkheid van Holland. Hetzelfde doet Daniel van de Merwede voor de resteerende helft van de Acht Hoeven moers en voor Zuidewijn (Holl. Leenkamer, hoofdstuk Zuid-Holland, fol. 9 en fol. 9v).
      Op 29 November 1478 ontving ook Philips van Ranst zijn leen van 2 hoeven moers, dat hij van Odilia hield, terwijl hij tevens werd beleend met de heerlijkheid van Eethen, Meeuwen en Babilonienbroeck met het slot te Meeuwen en de ambachtsheerlijkhei d van Drongelen, die hij door koop verkreeg van Adriaen van Drongrelen hiervoren genoemd, waarna hij op den zelfden dag zijn vrouw joncfrou Oede van Drongelen aan de mindere helft van de genoemde leengoederen tocht (Holl. Leenkamer, hoofdstuk Zuid-Holland, fol. 10v, fol. 11 en fol. 11v).



Home Page |  What's New |  Most Wanted |  Surnames |  Photos |  Histories |  Documents |  Cemeteries |  Places |  Dates |  Reports |  Sources