Share Bookmark
Mr. Jan Hinlópen

Mr. Jan Hinlópen

Male 1759 - 1808  (49 years)    Has 4 ancestors and one descendant in this family tree.

Personal Information    |    Notes    |    Event Map    |    All

  • Name Jan Hinlópen 
    Prefix Mr. 
    Birth 25 Oct 1759  Utrecht, Utrecht, Nederland Find all individuals with events at this location 
    Gender Male 
    Death 21 Dec 1808 
    Siblings 1 Sibling 
    Person ID I411667  Geneagraphie
    Last Modified 21 Feb 2007 

    Father Jacobus Groot Hinlópen,   b. 5 May 1723, Hoorn, Noord-Holland, Nederland Find all individuals with events at this locationd. 23 Jun 1803, Utrecht, Utrecht, Nederland Find all individuals with events at this location (Age 80 years) 
    Mother Isabella Cornelia van der Burgh,   b. 1722, Amsterdam, Noord-Holland, Nederland Find all individuals with events at this locationd. Yes, date unknown 
    Marriage 25 Apr 1752  Amsterdam, Noord-Holland, Nederland Find all individuals with events at this location 
    Family ID F187715  Group Sheet  |  Family Chart

    Family Anna Elisabeth Schorer   d. 18 May 1817 
    Marriage
    • vijf kinderen
    Children 
     1. Mr. Johan Gulielmus Hinlópen,   b. 15 Aug 1793, Utrecht, Utrecht, Nederland Find all individuals with events at this locationd. 24 Apr 1856, Middelburg, Zeeland, Nederland Find all individuals with events at this location (Age 62 years)
    Family ID F163885  Group Sheet  |  Family Chart
    Last Modified 10 Mar 2004 

  • Event Map Click to hide
    Link to Google MapsBirth - 25 Oct 1759 - Utrecht, Utrecht, Nederland Link to Google Earth
     = Link to Google Earth 
    Pin Legend  : Address       : Location       : City/Town       : County/Shire       : State/Province       : Country       : Not Set

  • Notes 
    • In zijne jeugd ontwikkelden zijne geestvermogens zich zeer traag, zoodat hij op de Fransche en Latijnsche scholen met moeite zeer geringe vorderingen maakte. De vader wist gelukkig den naijver bij den onvatbaren knaap op te wekken, door hem en een' jongeling van gelijke jaren als het ware al spelende zeer veel te leeren, en zijne verstandelijke vermogens allengs op het voordeeligste te ontwikkelen.
      Bij het vaderlijk onderwijs in de eerste noodige wetenschappen, genoot hij
      ook het onderrigt van zijnen oom Nicolaas Hinlópen, een geleerd man, en, als
      de kweekeling van Huydecoper, een groot kenner der met ons Nederduitsch
      verwante taaltakken. Hij is beroemd als de schrijver der Geschiedenis van
      de Nederduitsche overzetting des Bijbels. In het aanleeren der Latijnsche
      taal bood de geleerde toenmalige Rector J.F. Reitz hem de
      vriendschappelijke hand, en bragt hem weldra in gemeenzame kennis met de
      beste Grieksche en Latijnsche schrijvers; ook bleek het aldra, dat hij aanleg
      had voor de Latijnsche dichtkunde, vooral in de schoone lofrede in verzen
      over Josephs gedrag als regent van Egypte, die hij bij het verlaten der
      scholen in het openbaar uitsprak.
      Aan de Utrechtsche hoogeschool stelde de jonge Hinlópen de verwachtingen
      zijner onderwijzeren geenszins te leur; met ijver en vlijt behartigde hij zijne
      studiën, en verliet de hooge school met een openbaar bewijs van zijne meer
      dan gewone bekwaamheden, door het openbaar verdedigen van eene
      Dissertatio de fictionibus Juris Civilis Romani, den 21 Junij 1780.
      Sedert 1759 bestond en bloeide te Utrecht een letterkundig genootschap, zoo
      wel uit professoren als uit studenten bestaande, hetwelk tot zinspreuk
      voerde: Dulces ante omnia Musae 1 ; weldra werd de jonge Hinlópen tot
      lid van hetzelve verkoren; en het inleveren van verscheiden taal- en
      dichtkundige proeven 2 gaf getuigenis van zijn' lust en ijver zoo wel als van
      zijne bekwaamheid en smaak.

      Aan het huis van Hinlópen kwam omstreeks dien tijd een kring van ijverige
      jonge lieden bijeen, die opzettelijk handelden over de dichtkunst en derzelver
      theorie. In dit gezelschap telde men Bellamy, Rau, Carp, Kleijn, Ockerse en
      andere ontluikende vernuften, die naderhand der wetenschappen zooveel
      luisters hebben bijgezet. Dit gezelschap 1 Dit genootschap gaf in 1775 en 1782 twee boekdeelen in het licht, getiteld Proeve van Oudheid, Tael- en Dichtkunde, waarin zeer veel goede opstellen gevonden worden. 2 Een enkel stuk nogtans is van onzen Hinlópen in de Tweede Proeve, blz. 305, geplaatst, namelijk een Klaagzang ter gedachtenis van Jr. D.F. Godin, in 1779 overleden.


      [p. 201]

      had niets genootschappelijks, geene wetten of zinspreuk, en werkte in stilte,
      zonder eenige aanmatiging; met levendige kleuren schildert de Heer
      Teissèdre l'Ange deze werkzaamheden volgendermate:

      ‘Hier deelde men met gulle eenvoudigheid, hartelijke opregtheid en strenge
      getrouwheid, elkander de onderscheiden voortbrengselen mede van eenen
      geöefenden geest, eene rijke dichtaderen eene schoone luim. Hier voerde
      eene vrije oordeelkunde hare weldadige tuchtroede. Hier werd het gevoel
      opgewekt, geleid, gezuiverd en veredeld. Hier leerde men de stem en de
      gebaren buigen naar de wetten der natuur en de regelen der kunst. Hier
      werd de liefde bezongen, zonder de kuischheid te doen blozen. Hier werd de
      menschheid geëerd, de deugd betracht, het Christendom beleden. Hier
      sloegen alle harte eenstemmig voor God, de vriendschap en het vaderland 1
      .’

      Bellamy had geen warmer' vriend dan Hinlópen; deze stond hem bij met
      raad, hulp en troost op zijn ziek- en sterfbedde; in zijne armen gaf hij den
      geest, hij zorgde voor zijne begravenis, en nalatenschap, vertroostte zijne
      moeder en beminde, en nam de zorg voor de eer en roem van onzen
      onvergetelijken Zelandus op de edelmoedigste wijze ter harte 2 . 1 Lofrede op S.F.J. Rau, blz. 18. 2 Gedenkzuil op het Graf van J. Bellamy, blz. 211.


      [p. 202]

      Wij vermoeden dat Hinlópen ook de hand gehad heeft in den Poëtischen
      Spectator en de Proeven voor het Verstand, den Smaak en het Hart;
      althans wij weten ten minsten met zekerheid dat het opstel over H. Dullaert
      1 van zijne hand is. Zeer gelukkig was hij in het overbrengen en
      naarvolgen der voortbrengselen van de oude Grieksche en Latijnsche
      dichters, inzonderheid Anacreon; de Heer Scheltema deelt een paar
      zoodanige naarvolgingen van den laatstgemelden mede 2 .

      In 1782 werd hij benoemd tot lid der vroedschap van Utrecht, en in het
      volgende jaar aangesteld tot Secretaris van het geregt. Hij bleef dien post
      bekleeden, door de onlusten en omwenteling van 1787 heen. Eerst bij den
      inval der Franschen in 1795, toen men verklaringen vergde van begrippen,
      die Hinlópen geenszins was toegedaan, en die hij dus niet in gemoede kon
      afleggen, werd hij van zijn' post ontslagen, en leefde tot 1802, als een
      ambteloos burger, enkel voor zijn huisgezin, de letteren en zijne vrienden.

      Het kon niet missen dat de geleerde genootschappen in ons vaderland een'
      man van zulke uitstekende talenten als Hinlópen aanzochten tot lid; hij was
      dan ook onder anderen lid en directeur van het Utrechtsche genootschap,
      van het Zeeuwsche genootschap, 1 Poëtische Spectator, blz. 58. 2 Geschied- en Letterk. Mengelwerk, III Deel, I St. blz. 202.


      [p. 203]

      van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leyden en
      verscheiden dichtlievende genootschappen.

      In 1790 was hij gehuwd met Anna Elisabeth Schorer, bij wie hij vijf kinderen
      won, waarvan nog drie in leven zijn.

      Gedurende zijn ambteloos leven hield hij zich onledig met dicht- en
      letteroefeningen, zonder evenwel iets door den druk gemeen te maken, of
      ten minsten zonder zich als opsteller te doen kennen. Eenigen dier opstellen
      zijn sedert bekend geworden, onder anderen dat, getiteld: Een woord op
      Reis, aan W. van der Pauw 1 , benevens eenige tweeregelige versjes,
      Xeniën geheten 2 . Zijne briefwisseling met de voornaamste geleerden en
      letterkundigen van ons vaderland was zeer belangrijk, en volgens de
      verzekering van den Heer Scheltema 3 zou de uitgave alleen der brieven
      tusschen Hinlópen en zijn' boezemvriend Lambrechtsen van Ritthem een
      dierbaar geschenk voor de letterkunde en onze geschiedenis zijn.

      Behalve de Latijnsche taal, die hij sierlijk sprak en schreef, verstond hij het
      Grieksch, waarin hij ongemeen veel behagen had; voorts het Hoogduitsch,
      Fransch, Engelsch, Italiaansch en Spaansch, 1 Geplaatst in de Mnemosyne, V St. blz. 315. 2 De Heer Scheltema deelt er eenigen mede in zijn Geschied- en Letterk. Mengelw. III Deel, I St. blz. 243. 3 Ibid. blz. 210.


      [p. 204]

      waarin hij met de beste letterkundige voortbrengselen gemeenzaam bekend
      was. Hoezeer de regtsgeleerdheid het vak was waarin hij zich bij
      uitnemendheid geoefend had, was hij lang na geen vreemdeling in de
      godgeleerde, wis- en natuurkundige wetenschappen; de geschiedenis, en
      vooral die van ons vaderland, had in hem een' ijverig' beöefenaar, en hij was
      in het bezit van een' rijken schat van belangrijke gedenkstukken voor
      dezelve; tot zijne uitspanning handteerde hij de lier, en maakte verzen in vijf
      talen; in de muzijk en teekenkunst was hij ook niet onervaren, en over de
      gelaatkunde wisselde hij brieven met den beroemden Lavater.

      Na dat de staatstorm met den aanvang der negentiende eeuw een weinig
      bedaard en de drift der opgewonden gemoederen merkelijk bekoeld was, liet
      Hinlópen zich overhalen, en haalde verscheiden zijner ambtelooze vrienden
      over, om ten nutte des vaderlands wederom werkzaam te zijn. Hij werd dan
      benoemd tot lid der commissie ter regeling der gewestelijke zaken van
      Utrecht, en vervolgens tot Secretaris van het provinciaal bestuur. Gedurende
      het kortstondig bewind van den Raadpensionaris Schimmelpenninck werd hij
      ook in verscheiden gewigtige bedieningen gebruikt. Toen Louis Bonaparte,
      onder den belagchelijken titel van Koning van Holland, de oppermagt over
      al de Nederlandsche provinciën in handen kreeg, en dus zowel Koning van
      Utrecht als van Holland was, werd Hinlópen al dadelijk

      [p. 205]

      door dezen benoemd tot Staatsraad in buitengewonen dienst. Hij vleide zich
      dat zijn werkkring zich binnen Utrecht zou bepalen, doch vergeefs; zijn
      meester benoemde hem tot Staatsraad in vasten dienst, en Hinlópen moest
      den wispelturigen Louis volgen naar Amsterdam, waar hij zijne residentie
      nam en het stadhuis in een paleis herscheppen liet.

      Met moeite en ongaarne had Hinlópen zich laten overhalen om het
      aangeboden ambt aan te nemen; zijne woorden, bij die gelegenheid tegen den
      Koning gebezigd, zijn die van een' regtschapen, ronden, eerlijken
      Nederlander 1 , en een' Scipio waardig. Hij werd voornamelijk in het
      moeilijk vak der geldmiddelen gebruikt en wegens verscheiden andere zaken
      geraadpleegd. Hij zag zich overladen met werkzaamheden, zoo dat hij
      dikwijls genoodzaakt was tot laat in den nacht en zelfs des Zondags te
      arbeiden, het geen anders nimmer zijne gewoonte was.

      Enkel het verlangen om zijn vaderland en zijnen medeburgers nuttig te zijn,
      en geene eerzucht, had hem bewogen om zulk een' zwaren last op zich te
      nemen. Hoe veel goeds heeft de edele man bewerkt, hoe veel kwaads
      voorgekomen, onder een bestuur, dat door spilzucht en krachteloosheid den
      uitgemergelden staat op den rand des verderfs gebragt had, toen dezelve in
      1810 voor een aanspoelsel des Franschen rijks werd verklaard! 1 Documens historiques sur le Gouvernement de la Hollande, gar Louis Bonaparte, Tom. II, pag. 396.


      [p. 206]

      Het is waar dat Louis den uitmuntenden Hinlópen hoogschattede en
      vereerde; hij had hem benoemd tot lid der Ridderorde van de Unie; bij de
      eerste benoeming echter der leden van het Instituut was hij voorbijgegaan;
      bij de aanvulling der open plaatsen door de leden zelven werd hij met
      eenparige stemmen tot lid verkozen van de tweede klasse en in de tweede
      vergadering tot voorzitter benoemd. ‘De leden der klasse,’ zegt de Heer
      Scheltema 1 ‘leerden hem zoo gunstig kennen, dat zij niet wisten, aan
      welke hoofdafdeeling, die der Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheden, of
      die der Nederduitsche Taal- en Dichtkunde hij moest worden toegewezen.’
      Ook hier was hij onvermoeid werkzaam, en regtvaardigde ten volle de goede
      verwachting, die men had van de rigting, welke hij aan de werkzaamheden
      gaf.

      Dan zijn lust en ijver overtroffen zijne krachten, die tegen zulk eene
      overmaat van arbeid niet bestand waren; na een kortstondig krankbed
      overleed hij op den 21 December 1808. Diep werd zijn verlies gevoeld, zeker
      wel het zwaarst bij zijne echtgenoote 1 , kinderen, bloedverwanten en
      vrienden, maar de rouw was algemeen. Met eene ongemeene pracht werd
      het lijk door commissiën uit alle staatscollegien naar de Nieuwe kerk verzeld, 1 Geschied- en Letterk. Mengelwerk, III Deel, I Stuk, blz. 232. 1 Zij overleefde hem tot den 18 mei 1817.


      [p. 207]

      en aldaar in het koor voor het graf van den Admiraal De Ruiter onder eene
      prachtige catafalque nedergezet. Des anderendaags werd hetzelve naar
      Utrecht gevoerd en aldaar in de Geertruids kerk bij dat van zijn' vader
      begraven.

      In het Instituut boezemde het oudste lid der tweede klasse D. Hooft het
      rouwgevoel der leden uit over het treffend verlies van hunnen waardigen
      voorzitter; de Hoogleeraar J.H. van Swinden gedacht zijner op eene
      waardige wijze in zijne aanspraak bij het openen der algemeene vergadering
      van het Instituut, op den 28 Augustus 1809 1 ; zoo mede de Hoogleeraar
      J.H. van der Palm in zijne redevoering bij de algemeene vergadering der
      ridders, op den 4 September deszelfden jaars 2 ook had reeds de
      Hoogleeraar J.W. te Water in zijne hoedanigheid van voorzitter der
      jaarlijksche algemeene vergadering van de Maatschappij der Nederlandsche
      letterkunde te Leyden, den 12 Julij, eene Lofspraak op Hinlópen gehouden.

      De dichters Perponcher, Strick van Linschoten, Dorn Seiffen, Van der Loo
      een Beelaerts, bezongen zijne verdiensten in roerende treurzangen 3 , en
      elk die prijs stelde op het 1 Procesverbaal der tweede Alg. Verg. van het Koninklijk Instituut, blz. 10. 2 Gedenkschriften van de Kon. orde der Unie, blz. 182. 3 Het dichtstuk van den eerstgenoemden wordt gevonden in J. Scheltema's Geschied en Letter. Mengelw. III Deel, 1 St. blz. 254; dat van Strick van Linschoten laten wij hier volgen.
      Treurt, treurt, Zonen der Musen, verscheurt u den boezem van rouwe! Rolt weemoedig en vliet, traanen des warmsten gevoels! Ach! hij is niet meer, Utrechts onsterflijke Dichter, Die met kunst en smaak hemelsche deugden verbond, Godsdienst heusch met verdraagzaamheid, ('t edelste teeken van zielskragt:) Zamenveréénde en nooit koene gedachten beloeg, Trouw, rechtschapen en waardige Zoon van den waardigsten Vader, (Neêrlands Massiilon) zich wijdde voor braafheid en plicht, Als Vriend, Vader en Gade het tederste en treflijkste voorbeeld En voor weetenschap steeds alles in alles ons was, In wien Bato's geslacht, zoo wij andere tijden beleefden, Wis eenen tweeden De Groot had tot zijn' luister gezien. Ach! Hinlópen, waarom toch hebben de nijdige Parken U zoo spoedig den Staat en den Parnassus ontrukt? Gij, dien Utrechts Pallas met dankbaare hulde en vereering Naoogt, Phoebus met smart ziet uit zijn reijen gescheurd; Gij, die Anakreons maat en Maro's staatigen versbouw Ook op Neêrlands grond gaarne verplanttet en vaak Met Horatius zongt, of, als Tibullus en Naso, D'ouden Elegischen trant volgdet in 't Duitsche gedicht; Die zoo groot eenen schat daarvan hebt overgelaaten, Doch ons verborgen, helaas! droevige zedigheidsvrucht! Ach! Hinlópen, waarom is de hoop zoo spoedig verdweenen, Die gij den dichter van smaak, trots den vooroordeelen, gaaft? Koud is ach! uw gelaat, bleek zijn uw lieflijke lippen; Weg is uw Pindaruszang, weg uw Demosthenestaal. Honing ontwelde uwen mond, en lelieën cierden uw' boezem, Deezen het beeld van de deugd, geen van het zoetste gekweel. Cinnamoom was uw adem en roozen bemaalden uw kaaken, Eikloof vlocht u een' krans om het geletterde hoofd. Liefde verbond bij huislijk geluk met de tederste Gade, Met het bevalligste kroost, vriendschap met Lynden, uw hart. Ach! roofzuchtige tijd, waar is dit alles gebleeven? Heeft met haar akelig floers de eeuwige nacht het bedekt? Zoo als baldrende stormen de keurigste bloemen ter neder Slaan, zoo sloeg ook de dood ach! onverbidlijk U neêr. Treurt dan, Zonen der Musen, verscheurt u den boezem van rouwe! Rolt weemoedig en vliet; traanen des warmsten gevoels!



      [p. 208]

      edele, schoone en goede, betreurde het verlies van den in alle opzigten
      voortreffelijken man.



      [p. 209]

      Hoezeer weinig dichtstukken van Hinlópen door den druk ter kennis van het
      algemeen gekomen zijn 1 , is toch door de uitgaaf van die weinigen zijn
      roem als dichter gevestigd; het is ook niet onmogelijk dat zijne nagelaten
      gedichten en theoretische geschriften ten eenigen tijde het licht zien; en
      dezen kunnen niet dan welkom zijn bij de geenen die smaak vinden in de
      gedichten van De Perponcher, Van Alphen, Bellamy en Kleijn, met wie
      Hinlópen gemeenzaam omging en wier dichttrant hij zich eigen maakte.
      Hadden wij uit deze nagelaten gedichten eene keus mogen doen, wij zouden
      hier gewisselijk er eenigen medegedeeld hebben; dan zulks uit de reeds
      gedrukten te doen, achten wij overtollig, daar dezelven toch in algemeen
      verspreide de werken bevonden worden.

      1 Behalve de in den tekst genoemden vindt men zijne verspreide gedichten opgenomen of aangewezen in J. Scheltema's Geschied- en Letterk. Mengelw u.a.



Home Page |  What's New |  Most Wanted |  Surnames |  Photos |  Histories |  Documents |  Cemeteries |  Places |  Dates |  Reports |  Sources