1759 - 1808 (49 years)
Has 4 ancestors and one descendant in this family tree.
1753 - 1781 (27 years)
Birth |
11 Oct 1753 |
Utrecht, Utrecht, Nederland |
Died |
19 Feb 1781 |
Zalt-Bommel |
|
Father |
Jacobus Groot Hinlópen, b. 5 May 1723, Hoorn, Noord-Holland, Nederland |
Mother |
Isabella Cornelia van der Burgh, b. 1722, Amsterdam, Noord-Holland, Nederland |
Married |
25 Apr 1752 |
Amsterdam, Noord-Holland, Nederland |
|
Family |
Pietronella Johanna Godin van Drakenstein, b. 21 Jul 1753, Utrecht, Utrecht, Nederland |
Married |
27 Apr 1778 |
Vuursche |
Children |
+ | 1. Jacob Hinlópen, b. 2 Aug 1779, Loosduinen, Zuid-Holland, Nederland |
+ | 2. Pieter Anthonie Hinlópen, b. 1780 |
|
|
1753 - 1791 (37 years)
Birth |
21 Jul 1753 |
Utrecht, Utrecht, Nederland |
Died |
31 Jan 1791 |
Utrecht, Utrecht, Nederland |
|
Father |
Pieter Anthony Godin, c. 14 Feb 1726, 's-Hertogenbosch, NBr, NL |
Mother |
Isabella Lucretia Barchman Wuytiers, c. 15 Jan 1731, Utrecht, Ut, NL |
Married |
30 May 1751 |
Utrecht, Utrecht, Nederland |
|
Family 1 |
Ds. Jelmer Hinlópen, b. 11 Oct 1753, Utrecht, Utrecht, Nederland |
Married |
27 Apr 1778 |
Vuursche |
Children |
+ | 1. Jacob Hinlópen, b. 2 Aug 1779, Loosduinen, Zuid-Holland, Nederland |
+ | 2. Pieter Anthonie Hinlópen, b. 1780 |
|
|
Family 2 |
Jan Balthazar Strick van Linschoten, b. 6 Apr 1734, Utrecht, Utrecht, Nederland |
Married |
28 Feb 1790 |
Utrecht, Utrecht, Nederland |
Children |
+ | 1. Jhr. Jan Carel Wendel Strick van Linschoten, b. 24 Dec 1790, Utrecht, Utrecht, Nederland |
|
|
1759 - 1808 (49 years)
Birth |
25 Oct 1759 |
Utrecht, Utrecht, Nederland |
Died |
21 Dec 1808 |
|
Father |
Jacobus Groot Hinlópen, b. 5 May 1723, Hoorn, Noord-Holland, Nederland |
Mother |
Isabella Cornelia van der Burgh, b. 1722, Amsterdam, Noord-Holland, Nederland |
Married |
25 Apr 1752 |
Amsterdam, Noord-Holland, Nederland |
|
Family |
Anna Elisabeth Schorer |
Children |
| 1. Mr. Johan Gulielmus Hinlópen, b. 15 Aug 1793, Utrecht, Utrecht, Nederland |
|
|
- 1817
Died |
18 May 1817 |
|
Family |
Mr. Jan Hinlópen, b. 25 Oct 1759, Utrecht, Utrecht, Nederland |
Children |
| 1. Mr. Johan Gulielmus Hinlópen, b. 15 Aug 1793, Utrecht, Utrecht, Nederland |
|
|
1723 - 1803 (80 years)
Birth |
5 May 1723 |
Hoorn, Noord-Holland, Nederland |
Died |
23 Jun 1803 |
Utrecht, Utrecht, Nederland |
|
Father |
Jelmer Hinlópen |
Mother |
Petronella Claesdr. Groot |
|
Family |
Isabella Cornelia van der Burgh, b. 1722, Amsterdam, Noord-Holland, Nederland |
Married |
25 Apr 1752 |
Amsterdam, Noord-Holland, Nederland |
Children |
+ | 1. Ds. Jelmer Hinlópen, b. 11 Oct 1753, Utrecht, Utrecht, Nederland |
+ | 2. Mr. Jan Hinlópen, b. 25 Oct 1759, Utrecht, Utrecht, Nederland |
|
|
1722 - Yes, date unknown
Birth |
1722 |
Amsterdam, Noord-Holland, Nederland |
Died |
Yes, date unknown |
|
Family |
Jacobus Groot Hinlópen, b. 5 May 1723, Hoorn, Noord-Holland, Nederland |
Married |
25 Apr 1752 |
Amsterdam, Noord-Holland, Nederland |
Children |
+ | 1. Ds. Jelmer Hinlópen, b. 11 Oct 1753, Utrecht, Utrecht, Nederland |
+ | 2. Mr. Jan Hinlópen, b. 25 Oct 1759, Utrecht, Utrecht, Nederland |
|
|
- 1817
Died |
18 May 1817 |
|
Family |
Mr. Jan Hinlópen, b. 25 Oct 1759, Utrecht, Utrecht, Nederland |
Children |
| 1. Mr. Johan Gulielmus Hinlópen, b. 15 Aug 1793, Utrecht, Utrecht, Nederland |
|
|
1793 - 1856 (62 years)
Birth |
15 Aug 1793 |
Utrecht, Utrecht, Nederland |
Died |
24 Apr 1856 |
Middelburg, Zeeland, Nederland |
|
Father |
Mr. Jan Hinlópen, b. 25 Oct 1759, Utrecht, Utrecht, Nederland |
Mother |
Anna Elisabeth Schorer |
|
Family |
Jkvr. Susanna Maria Schorer |
Married |
2 Oct 1817 |
Middelburg, Zeeland, Nederland |
|
-
Name |
Jan Hinlópen |
Prefix |
Mr. |
Birth |
25 Oct 1759 |
Utrecht, Utrecht, Nederland |
Gender |
Male |
Death |
21 Dec 1808 |
Siblings |
1 Sibling |
+ | 1. Ds. Jelmer Hinlópen, b. 11 Oct 1753, Utrecht, Utrecht, Nederland d. 19 Feb 1781, Zalt-Bommel (Age 27 years) ▻ Pietronella Johanna Godin van Drakenstein, m. 27 Apr 1778 | + | 2. Mr. Jan Hinlópen, b. 25 Oct 1759, Utrecht, Utrecht, Nederland d. 21 Dec 1808 (Age 49 years) ▻ Anna Elisabeth Schorer | |
Person ID |
I411667 |
Geneagraphie |
Last Modified |
21 Feb 2007 |
Father |
Jacobus Groot Hinlópen, b. 5 May 1723, Hoorn, Noord-Holland, Nederland d. 23 Jun 1803, Utrecht, Utrecht, Nederland (Age 80 years) |
Mother |
Isabella Cornelia van der Burgh, b. 1722, Amsterdam, Noord-Holland, Nederland d. Yes, date unknown |
Marriage |
25 Apr 1752 |
Amsterdam, Noord-Holland, Nederland |
Family ID |
F187715 |
Group Sheet | Family Chart |
-
-
Notes |
- In zijne jeugd ontwikkelden zijne geestvermogens zich zeer traag, zoodat hij op de Fransche en Latijnsche scholen met moeite zeer geringe vorderingen maakte. De vader wist gelukkig den naijver bij den onvatbaren knaap op te wekken, door hem en een' jongeling van gelijke jaren als het ware al spelende zeer veel te leeren, en zijne verstandelijke vermogens allengs op het voordeeligste te ontwikkelen.
Bij het vaderlijk onderwijs in de eerste noodige wetenschappen, genoot hij
ook het onderrigt van zijnen oom Nicolaas Hinlópen, een geleerd man, en, als
de kweekeling van Huydecoper, een groot kenner der met ons Nederduitsch
verwante taaltakken. Hij is beroemd als de schrijver der Geschiedenis van
de Nederduitsche overzetting des Bijbels. In het aanleeren der Latijnsche
taal bood de geleerde toenmalige Rector J.F. Reitz hem de
vriendschappelijke hand, en bragt hem weldra in gemeenzame kennis met de
beste Grieksche en Latijnsche schrijvers; ook bleek het aldra, dat hij aanleg
had voor de Latijnsche dichtkunde, vooral in de schoone lofrede in verzen
over Josephs gedrag als regent van Egypte, die hij bij het verlaten der
scholen in het openbaar uitsprak.
Aan de Utrechtsche hoogeschool stelde de jonge Hinlópen de verwachtingen
zijner onderwijzeren geenszins te leur; met ijver en vlijt behartigde hij zijne
studiën, en verliet de hooge school met een openbaar bewijs van zijne meer
dan gewone bekwaamheden, door het openbaar verdedigen van eene
Dissertatio de fictionibus Juris Civilis Romani, den 21 Junij 1780.
Sedert 1759 bestond en bloeide te Utrecht een letterkundig genootschap, zoo
wel uit professoren als uit studenten bestaande, hetwelk tot zinspreuk
voerde: Dulces ante omnia Musae 1 ; weldra werd de jonge Hinlópen tot
lid van hetzelve verkoren; en het inleveren van verscheiden taal- en
dichtkundige proeven 2 gaf getuigenis van zijn' lust en ijver zoo wel als van
zijne bekwaamheid en smaak.
Aan het huis van Hinlópen kwam omstreeks dien tijd een kring van ijverige
jonge lieden bijeen, die opzettelijk handelden over de dichtkunst en derzelver
theorie. In dit gezelschap telde men Bellamy, Rau, Carp, Kleijn, Ockerse en
andere ontluikende vernuften, die naderhand der wetenschappen zooveel
luisters hebben bijgezet. Dit gezelschap 1 Dit genootschap gaf in 1775 en 1782 twee boekdeelen in het licht, getiteld Proeve van Oudheid, Tael- en Dichtkunde, waarin zeer veel goede opstellen gevonden worden. 2 Een enkel stuk nogtans is van onzen Hinlópen in de Tweede Proeve, blz. 305, geplaatst, namelijk een Klaagzang ter gedachtenis van Jr. D.F. Godin, in 1779 overleden.
[p. 201]
had niets genootschappelijks, geene wetten of zinspreuk, en werkte in stilte,
zonder eenige aanmatiging; met levendige kleuren schildert de Heer
Teissèdre l'Ange deze werkzaamheden volgendermate:
‘Hier deelde men met gulle eenvoudigheid, hartelijke opregtheid en strenge
getrouwheid, elkander de onderscheiden voortbrengselen mede van eenen
geöefenden geest, eene rijke dichtaderen eene schoone luim. Hier voerde
eene vrije oordeelkunde hare weldadige tuchtroede. Hier werd het gevoel
opgewekt, geleid, gezuiverd en veredeld. Hier leerde men de stem en de
gebaren buigen naar de wetten der natuur en de regelen der kunst. Hier
werd de liefde bezongen, zonder de kuischheid te doen blozen. Hier werd de
menschheid geëerd, de deugd betracht, het Christendom beleden. Hier
sloegen alle harte eenstemmig voor God, de vriendschap en het vaderland 1
.’
Bellamy had geen warmer' vriend dan Hinlópen; deze stond hem bij met
raad, hulp en troost op zijn ziek- en sterfbedde; in zijne armen gaf hij den
geest, hij zorgde voor zijne begravenis, en nalatenschap, vertroostte zijne
moeder en beminde, en nam de zorg voor de eer en roem van onzen
onvergetelijken Zelandus op de edelmoedigste wijze ter harte 2 . 1 Lofrede op S.F.J. Rau, blz. 18. 2 Gedenkzuil op het Graf van J. Bellamy, blz. 211.
[p. 202]
Wij vermoeden dat Hinlópen ook de hand gehad heeft in den Poëtischen
Spectator en de Proeven voor het Verstand, den Smaak en het Hart;
althans wij weten ten minsten met zekerheid dat het opstel over H. Dullaert
1 van zijne hand is. Zeer gelukkig was hij in het overbrengen en
naarvolgen der voortbrengselen van de oude Grieksche en Latijnsche
dichters, inzonderheid Anacreon; de Heer Scheltema deelt een paar
zoodanige naarvolgingen van den laatstgemelden mede 2 .
In 1782 werd hij benoemd tot lid der vroedschap van Utrecht, en in het
volgende jaar aangesteld tot Secretaris van het geregt. Hij bleef dien post
bekleeden, door de onlusten en omwenteling van 1787 heen. Eerst bij den
inval der Franschen in 1795, toen men verklaringen vergde van begrippen,
die Hinlópen geenszins was toegedaan, en die hij dus niet in gemoede kon
afleggen, werd hij van zijn' post ontslagen, en leefde tot 1802, als een
ambteloos burger, enkel voor zijn huisgezin, de letteren en zijne vrienden.
Het kon niet missen dat de geleerde genootschappen in ons vaderland een'
man van zulke uitstekende talenten als Hinlópen aanzochten tot lid; hij was
dan ook onder anderen lid en directeur van het Utrechtsche genootschap,
van het Zeeuwsche genootschap, 1 Poëtische Spectator, blz. 58. 2 Geschied- en Letterk. Mengelwerk, III Deel, I St. blz. 202.
[p. 203]
van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leyden en
verscheiden dichtlievende genootschappen.
In 1790 was hij gehuwd met Anna Elisabeth Schorer, bij wie hij vijf kinderen
won, waarvan nog drie in leven zijn.
Gedurende zijn ambteloos leven hield hij zich onledig met dicht- en
letteroefeningen, zonder evenwel iets door den druk gemeen te maken, of
ten minsten zonder zich als opsteller te doen kennen. Eenigen dier opstellen
zijn sedert bekend geworden, onder anderen dat, getiteld: Een woord op
Reis, aan W. van der Pauw 1 , benevens eenige tweeregelige versjes,
Xeniën geheten 2 . Zijne briefwisseling met de voornaamste geleerden en
letterkundigen van ons vaderland was zeer belangrijk, en volgens de
verzekering van den Heer Scheltema 3 zou de uitgave alleen der brieven
tusschen Hinlópen en zijn' boezemvriend Lambrechtsen van Ritthem een
dierbaar geschenk voor de letterkunde en onze geschiedenis zijn.
Behalve de Latijnsche taal, die hij sierlijk sprak en schreef, verstond hij het
Grieksch, waarin hij ongemeen veel behagen had; voorts het Hoogduitsch,
Fransch, Engelsch, Italiaansch en Spaansch, 1 Geplaatst in de Mnemosyne, V St. blz. 315. 2 De Heer Scheltema deelt er eenigen mede in zijn Geschied- en Letterk. Mengelw. III Deel, I St. blz. 243. 3 Ibid. blz. 210.
[p. 204]
waarin hij met de beste letterkundige voortbrengselen gemeenzaam bekend
was. Hoezeer de regtsgeleerdheid het vak was waarin hij zich bij
uitnemendheid geoefend had, was hij lang na geen vreemdeling in de
godgeleerde, wis- en natuurkundige wetenschappen; de geschiedenis, en
vooral die van ons vaderland, had in hem een' ijverig' beöefenaar, en hij was
in het bezit van een' rijken schat van belangrijke gedenkstukken voor
dezelve; tot zijne uitspanning handteerde hij de lier, en maakte verzen in vijf
talen; in de muzijk en teekenkunst was hij ook niet onervaren, en over de
gelaatkunde wisselde hij brieven met den beroemden Lavater.
Na dat de staatstorm met den aanvang der negentiende eeuw een weinig
bedaard en de drift der opgewonden gemoederen merkelijk bekoeld was, liet
Hinlópen zich overhalen, en haalde verscheiden zijner ambtelooze vrienden
over, om ten nutte des vaderlands wederom werkzaam te zijn. Hij werd dan
benoemd tot lid der commissie ter regeling der gewestelijke zaken van
Utrecht, en vervolgens tot Secretaris van het provinciaal bestuur. Gedurende
het kortstondig bewind van den Raadpensionaris Schimmelpenninck werd hij
ook in verscheiden gewigtige bedieningen gebruikt. Toen Louis Bonaparte,
onder den belagchelijken titel van Koning van Holland, de oppermagt over
al de Nederlandsche provinciën in handen kreeg, en dus zowel Koning van
Utrecht als van Holland was, werd Hinlópen al dadelijk
[p. 205]
door dezen benoemd tot Staatsraad in buitengewonen dienst. Hij vleide zich
dat zijn werkkring zich binnen Utrecht zou bepalen, doch vergeefs; zijn
meester benoemde hem tot Staatsraad in vasten dienst, en Hinlópen moest
den wispelturigen Louis volgen naar Amsterdam, waar hij zijne residentie
nam en het stadhuis in een paleis herscheppen liet.
Met moeite en ongaarne had Hinlópen zich laten overhalen om het
aangeboden ambt aan te nemen; zijne woorden, bij die gelegenheid tegen den
Koning gebezigd, zijn die van een' regtschapen, ronden, eerlijken
Nederlander 1 , en een' Scipio waardig. Hij werd voornamelijk in het
moeilijk vak der geldmiddelen gebruikt en wegens verscheiden andere zaken
geraadpleegd. Hij zag zich overladen met werkzaamheden, zoo dat hij
dikwijls genoodzaakt was tot laat in den nacht en zelfs des Zondags te
arbeiden, het geen anders nimmer zijne gewoonte was.
Enkel het verlangen om zijn vaderland en zijnen medeburgers nuttig te zijn,
en geene eerzucht, had hem bewogen om zulk een' zwaren last op zich te
nemen. Hoe veel goeds heeft de edele man bewerkt, hoe veel kwaads
voorgekomen, onder een bestuur, dat door spilzucht en krachteloosheid den
uitgemergelden staat op den rand des verderfs gebragt had, toen dezelve in
1810 voor een aanspoelsel des Franschen rijks werd verklaard! 1 Documens historiques sur le Gouvernement de la Hollande, gar Louis Bonaparte, Tom. II, pag. 396.
[p. 206]
Het is waar dat Louis den uitmuntenden Hinlópen hoogschattede en
vereerde; hij had hem benoemd tot lid der Ridderorde van de Unie; bij de
eerste benoeming echter der leden van het Instituut was hij voorbijgegaan;
bij de aanvulling der open plaatsen door de leden zelven werd hij met
eenparige stemmen tot lid verkozen van de tweede klasse en in de tweede
vergadering tot voorzitter benoemd. ‘De leden der klasse,’ zegt de Heer
Scheltema 1 ‘leerden hem zoo gunstig kennen, dat zij niet wisten, aan
welke hoofdafdeeling, die der Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheden, of
die der Nederduitsche Taal- en Dichtkunde hij moest worden toegewezen.’
Ook hier was hij onvermoeid werkzaam, en regtvaardigde ten volle de goede
verwachting, die men had van de rigting, welke hij aan de werkzaamheden
gaf.
Dan zijn lust en ijver overtroffen zijne krachten, die tegen zulk eene
overmaat van arbeid niet bestand waren; na een kortstondig krankbed
overleed hij op den 21 December 1808. Diep werd zijn verlies gevoeld, zeker
wel het zwaarst bij zijne echtgenoote 1 , kinderen, bloedverwanten en
vrienden, maar de rouw was algemeen. Met eene ongemeene pracht werd
het lijk door commissiën uit alle staatscollegien naar de Nieuwe kerk verzeld, 1 Geschied- en Letterk. Mengelwerk, III Deel, I Stuk, blz. 232. 1 Zij overleefde hem tot den 18 mei 1817.
[p. 207]
en aldaar in het koor voor het graf van den Admiraal De Ruiter onder eene
prachtige catafalque nedergezet. Des anderendaags werd hetzelve naar
Utrecht gevoerd en aldaar in de Geertruids kerk bij dat van zijn' vader
begraven.
In het Instituut boezemde het oudste lid der tweede klasse D. Hooft het
rouwgevoel der leden uit over het treffend verlies van hunnen waardigen
voorzitter; de Hoogleeraar J.H. van Swinden gedacht zijner op eene
waardige wijze in zijne aanspraak bij het openen der algemeene vergadering
van het Instituut, op den 28 Augustus 1809 1 ; zoo mede de Hoogleeraar
J.H. van der Palm in zijne redevoering bij de algemeene vergadering der
ridders, op den 4 September deszelfden jaars 2 ook had reeds de
Hoogleeraar J.W. te Water in zijne hoedanigheid van voorzitter der
jaarlijksche algemeene vergadering van de Maatschappij der Nederlandsche
letterkunde te Leyden, den 12 Julij, eene Lofspraak op Hinlópen gehouden.
De dichters Perponcher, Strick van Linschoten, Dorn Seiffen, Van der Loo
een Beelaerts, bezongen zijne verdiensten in roerende treurzangen 3 , en
elk die prijs stelde op het 1 Procesverbaal der tweede Alg. Verg. van het Koninklijk Instituut, blz. 10. 2 Gedenkschriften van de Kon. orde der Unie, blz. 182. 3 Het dichtstuk van den eerstgenoemden wordt gevonden in J. Scheltema's Geschied en Letter. Mengelw. III Deel, 1 St. blz. 254; dat van Strick van Linschoten laten wij hier volgen.
Treurt, treurt, Zonen der Musen, verscheurt u den boezem van rouwe! Rolt weemoedig en vliet, traanen des warmsten gevoels! Ach! hij is niet meer, Utrechts onsterflijke Dichter, Die met kunst en smaak hemelsche deugden verbond, Godsdienst heusch met verdraagzaamheid, ('t edelste teeken van zielskragt:) Zamenveréénde en nooit koene gedachten beloeg, Trouw, rechtschapen en waardige Zoon van den waardigsten Vader, (Neêrlands Massiilon) zich wijdde voor braafheid en plicht, Als Vriend, Vader en Gade het tederste en treflijkste voorbeeld En voor weetenschap steeds alles in alles ons was, In wien Bato's geslacht, zoo wij andere tijden beleefden, Wis eenen tweeden De Groot had tot zijn' luister gezien. Ach! Hinlópen, waarom toch hebben de nijdige Parken U zoo spoedig den Staat en den Parnassus ontrukt? Gij, dien Utrechts Pallas met dankbaare hulde en vereering Naoogt, Phoebus met smart ziet uit zijn reijen gescheurd; Gij, die Anakreons maat en Maro's staatigen versbouw Ook op Neêrlands grond gaarne verplanttet en vaak Met Horatius zongt, of, als Tibullus en Naso, D'ouden Elegischen trant volgdet in 't Duitsche gedicht; Die zoo groot eenen schat daarvan hebt overgelaaten, Doch ons verborgen, helaas! droevige zedigheidsvrucht! Ach! Hinlópen, waarom is de hoop zoo spoedig verdweenen, Die gij den dichter van smaak, trots den vooroordeelen, gaaft? Koud is ach! uw gelaat, bleek zijn uw lieflijke lippen; Weg is uw Pindaruszang, weg uw Demosthenestaal. Honing ontwelde uwen mond, en lelieën cierden uw' boezem, Deezen het beeld van de deugd, geen van het zoetste gekweel. Cinnamoom was uw adem en roozen bemaalden uw kaaken, Eikloof vlocht u een' krans om het geletterde hoofd. Liefde verbond bij huislijk geluk met de tederste Gade, Met het bevalligste kroost, vriendschap met Lynden, uw hart. Ach! roofzuchtige tijd, waar is dit alles gebleeven? Heeft met haar akelig floers de eeuwige nacht het bedekt? Zoo als baldrende stormen de keurigste bloemen ter neder Slaan, zoo sloeg ook de dood ach! onverbidlijk U neêr. Treurt dan, Zonen der Musen, verscheurt u den boezem van rouwe! Rolt weemoedig en vliet; traanen des warmsten gevoels!
[p. 208]
edele, schoone en goede, betreurde het verlies van den in alle opzigten
voortreffelijken man.
[p. 209]
Hoezeer weinig dichtstukken van Hinlópen door den druk ter kennis van het
algemeen gekomen zijn 1 , is toch door de uitgaaf van die weinigen zijn
roem als dichter gevestigd; het is ook niet onmogelijk dat zijne nagelaten
gedichten en theoretische geschriften ten eenigen tijde het licht zien; en
dezen kunnen niet dan welkom zijn bij de geenen die smaak vinden in de
gedichten van De Perponcher, Van Alphen, Bellamy en Kleijn, met wie
Hinlópen gemeenzaam omging en wier dichttrant hij zich eigen maakte.
Hadden wij uit deze nagelaten gedichten eene keus mogen doen, wij zouden
hier gewisselijk er eenigen medegedeeld hebben; dan zulks uit de reeds
gedrukten te doen, achten wij overtollig, daar dezelven toch in algemeen
verspreide de werken bevonden worden.
1 Behalve de in den tekst genoemden vindt men zijne verspreide gedichten opgenomen of aangewezen in J. Scheltema's Geschied- en Letterk. Mengelw u.a.
|
|
|
|